Epiloog
De man in de blauwe sarong en het verbleekte t-shirt met de opdruk hard rock café heette Nyoman Suardana Yasa. Hij leunde op de bar van zijn strandtent en keek naar het zachte schuim dat glinsterend wegzakte in het witte zand van de baai van Padang. De zon stond al laag boven de diepblauwe Indische Oceaan, maar toch moest Nyoman knipperen met zijn ogen terwijl hij naar de vissersboten keek.
Toen hij nog klein was, droomde hij vaak van de zee. In die dromen ging hij er stiekem met de vissersboot van zijn vader op uit om de wereld te zien.
Nu kwam de wereld al vele jaren naar hem toe en liet hem haar gezicht zien – op de televisie, op internet en in tijdschriften, en natuurlijk in de vorm van de toeristen – en Nyoman was opgehouden over de wereld te dromen. Nu was hij blij dat hij op het eiland der goden was geboren en daar nooit meer weg hoefde te gaan.
Tot nu toe was het een rustige middag geweest. Het hoogseizoen was voorbij en binnenkort zou de moesson beginnen. De regen had er allang moeten zijn en je kon voelen dat hij dichterbij kwam, terwijl de lucht elke dag drukkender en zwoeler werd.
Nyoman keek op zijn horloge. Het was bijna half vijf. Hij knikte. Zijn gevoel had hem niet bedrogen.
Hij deed de koelkast open onder de welcome to bali-poster met de tempeldanseres, schonk een glas watermeloensap in en zette het op de bar. Toen liep hij naar buiten en keek uit over het strand.
Uiteindelijk ontdekte hij de slanke gestalte die al naar hem toe kwam, maar ze was nog ver genoeg. Tegen de tijd dat ze bij hem was, zou het sap de goede temperatuur hebben. Net als Nyoman zelf dronk de vrouw haar sap niet ijskoud, zoals alle andere toeristen. Die overeenkomst hadden ze meteen bij hun eerste ontmoeting opgemerkt en het was niet de enige, zoals ze in het verdere verloop van hun kennismaking zouden zien.
Sindsdien kwam ze elke dag. Het was een ritueel. Elke dag om even na half vijf. Al zes weken. En dat beviel hem.
Hij stak een kretek op, inhaleerde de kruidnagelrook en bekeek de vrouw, die bij elke stap die ze dichterbij kwam een klein beetje langer scheen te worden.
Toen ze hem herkende, zwaaide ze naar hem. Haar rode haar en het kleurige strandjurkje leken om het hardst te wapperen in de middagwind. Van Nyomans standpunt gezien zag ze eruit als een verlicht wezen. Als iemand die na een lange reis de genade der goden heeft ontvangen, dacht hij, en hij zwaaide glimlachend terug.
Elke dag weer leek haar manier van lopen rechter en zelfverzekerder. Niet te vergelijken met hun eerste ontmoeting. Ze moest er erg slecht aan toe zijn geweest, dat kon je duidelijk aan haar merken, al hadden ze nooit veel tegen elkaar gezegd. Maar er waren nu eenmaal dingen die je veel beter zonder woorden kon uitdrukken.
Vandaar dat hij zeer gesteld was op haar zwijgzaamheid. De meeste mensen – vooral de toeristen – praatten te veel. Zoveel, dat hun de kleine wonderen van alledag ontgingen, die de goden de mensen schonken.
Maar deze vrouw ontgingen die wonderen niet. Misschien was ze er in het begin nog blind voor geweest, maar ergens gedurende de laatste weken had ze ze dan toch ontdekt. Sindsdien was de onzichtbare last die haar in het begin nog had gedreigd te verpletteren, steeds verder van haar schouders gegleden en op een gegeven moment was ook het laatste restje weggespoeld door de oceaan.
‘Selamat sore,’ zei ze toen ze bij hem was aangekomen, en hij beantwoordde de groet.
Ze ging zitten op een van de plastic krukken aan de bar en bekeek het glas, waarop zich pareltjes water hadden gevormd.
‘Vandaag kom ik hier voor het laatst, Nyoman.’ Ze klonk een beetje weemoedig. ‘Morgen vlieg ik terug.’
Hij drukte zijn kretek uit in het zand en kwam naast haar zitten. Terwijl ze dronk keken ze samen uit over de zee.
‘Dat dacht ik al een tijdje,’ zei hij. ‘Ik kon het zien aan de manier waarop je liep. Je zult wel uitzien naar je eigen huis, niet?’
Ze knikte. ‘Twee weken geleden had ik het me nog niet kunnen voorstellen, misschien zelfs een week geleden niet, maar nu… Ja, ik verheug me erop. Ik verheug me er vooral op om Jan weer te zien.’
Ze wees naar het strand en de zee. ‘Aan hem heb ik alles te danken. Zonder zijn hulp zou ik hier niet zijn. Daarbij was het de enige juiste beslissing.’
‘Heeft hij je dan hiernaartoe gestuurd?’
Ze glimlachte. ‘Toen het slecht met me ging, lag er een briefje van hem in mijn brievenbus. Eigenlijk waren het maar twee zinnen en een vliegticket. Ik moest niet te lang nadenken en me deze reis gunnen om weer nieuwe levensenergie op te doen. Hij zal op me wachten. Ik denk dat ik voor het eerst heb begrepen hoeveel ik werkelijk voor hem voel. En sinds ik hier ben, is me dat nog veel duidelijker geworden.’
Nyoman knikte en beantwoordde haar glimlach. ‘Dat is ware liefde.’
‘Ja, dat kun je wel zeggen.’
Ze namen afscheid van elkaar en toen de vrouw hooguit nog een puntje in de verte was, vroeg Nyoman zich af of hij zich had vergist. Misschien had hij toch een verkeerd beeld van de wereld achter de horizon. En misschien zou hij op een dag toch nog eens op reis gaan. Maar vandaag niet meer.
Vandaag zou hij zijn bar wat vroeger dichtdoen en naar zijn vrouw thuis rijden. Hij zou haar verrassen met een bos bloemen. Daar had hij nu echt zin in.